In mijn kledingkast hangt een jasje. Het is ruim dertig jaar oud, een ‘vintage colbert’. Geruit, ruim in de schouders en met een dubbele rij knopen. Telkens wanneer ik een aanval van opruimwoede krijg, trek ik het aan (het past nog!) en denk: ‘wanneer draag ik dit ooit nog?’ Volgens opruimgoeroe Marie Kondo had ik het allang in de kledingcontainer moeten gooien en toch doe ik dat niet.
Waarom hangt dat jasje er nog steeds?
In het Museum Jan Cunen loopt (tot 16 juni 2024) de tentoonstelling ‘Willem Witsen, stille kracht.’ Het museum wil hiermee terecht deze veelzijdige kunstenaar – schrijver, schilder, etser, fotograaf – uit de schaduw van beroemde tijdgenoten halen. Ik leerde Willem Witsen (een beetje) kennen tijdens het lezen van ‘Wat stilte wil’ van Arthur Japin. In dat boek ligt meer de nadruk op de rol die Witsen had als geldschieter van de literaire ‘Tachtigers’, dan op zijn eigen kunstenaarschap. Willem Witsen wordt ook – terloops – genoemd in ‘De kampschilders’ van Jan Brokken. Toeval bestaat niet, volgens Leonie, een van de leden van de leeskringen met wie ik beide boeken besprak.
Onderdeel van de tentoonstelling in het Museum Jan Cunen is een schildersjas. Nico Dijkshoorn schreef vanuit het heden een ontroerende brief aan Witsen over de betekenis van díe jas. Onlangs verscheen ‘Ommouw me. Gedichten en portretten van kleding en schoeisel’ Een nieuwe bundel van Ted van Lieshout. Een even veelzijdig kunstenaar als Willem Witsen. Van Lieshout is schrijver, dichter, illustrator, grafisch ontwerper, scenarist. In ‘Ommouw me’ laat Ted van Lieshout zien hoe belangrijk kleren voor ons zijn.
De gebeurtenissen in het heden, het verhaal van Witsen en de gedichten van Ted van Lieshout hebben me een nieuw inzicht gegeven. Ik naaide mijn jasje in de lente van 1989, met het vooruitzicht dat ik het voor het eerst zou dragen bij het afscheidsfeestje van mijn vader als leraar aan de mavo. Hij ging vervroegd met pensioen. Maar mijn vader werd ziek. Het pensioenfeestje ging niet door. Ik droeg het jasje bij zijn uitvaart. Dat ik het jasje niet kan weggooien, komt niet omdat het me herinnert aan mijn vaders’ dood. Ik bewaar dat jasje omdat het mij herinnert aan zijn leven.